Op de havo ging het meer dan prima. Zijn profiel, E+M, was op zijn lijf geschreven. Vooral die E van Economie. Handelen, ondernemen – dat leek hem wel wat. De keuze voor Bedrijfseconomie was snel gemaakt. En nu, vlak voor Kerst, lijken zijn resultaten dat te bevestigen. Alleen maar voldoendes.
Waar anderen even moeten wennen aan het studentenleven, leek hij zijn draai snel te vinden. De eerste maand moest hij nog pendelen, maar een kamer was vlug gevonden. Net als nieuwe vrienden. Het introductiefeest was geweldig geweest.

Maar nu begint het te knagen. Al zijn jaargenoten lijken het prima naar hun zin te hebben, maar een onbestemd gevoel maakt zich steeds meer van hem meester. Maar wat het nou precies is..? Hij zou er best met iemand over willen praten, maar heeft geen idee wat hij dan zou moeten zeggen. De vrienden zijn okay, de kamer is okay, de studieresultaten zijn okay – wat valt er nou te klagen? En tegen wie moet hij klagen? Ze zien hem aankomen, zijn vrienden. Om over zijn ouders nog maar te zwijgen.

En toch is het zijn vader, die het als eerste in de gaten heeft. Of het wel goed met hem gaat, wil hij weten als hij met de vrijdagse tas vuile kleren thuis komt. Hij trekt de schouders op. “Gaat wel.”

Een paar dagen later zit hij tegenover me. En kan ik hem geruststellen. Want hij is niet de eerste en zal zeker niet de laatste zijn die na vier, vijf en soms zes maanden studie begint te twijfelen. En nee, dat gesprek met mij is niet het voorportaal voor een reeks sessies met psychologen of therapeuten. Die jongeman tegenover me zit helemaal niet met zichzelf in de knoop. Het is gewoon iemand die destijds op de havo een bijna goede keus heeft gemaakt.

Bedrijfseconomie was die bijna goede keus. Commerciële Economie blijkt, na één diepgaand gesprek, de perfecte keus.
Na het gesprek spreekt hij zijn vader weer. “Ik ben er uit.” Het wordt een gezellige Kerst.