Met een brede glimlach zat hij tegenover me. Hij legde de folder van het ROC op tafel en tikte er met zijn vinger op. ‘Ik weet het heel zeker. Elektrotechniek, dat wil ik. En dat kan ik. Hier ben ik goed in.’ Ik knikte en zei: ‘Helemaal mee eens, jij gaat het in die wereld helemaal maken.’
Hij hoorde het compliment amper, want praatte alweer honderduit over hoe hij tegenwoordig met zijn pas ontdekte talenten aan de slag ging. En hoe jammer het was dat hij niet eerder had ontdekt dat hij goed was in alles wat met elektriciteit te maken heeft. ‘Niet alleen elektriciteit hoor’, zei ik, ‘Je bent gewoon ontzettend technisch, in de hele breedte.”
Hij knikte enthousiast. ‘Jazeker! Ik heb mijn ouders afgelopen week flink geld bespaard. Die wilden een mannetje laten komen om de wasmachine te repareren. Ik was er binnen een half uurtje uit. Opgelost.’
Of hij wist hoe dat nou moest met de inschrijving van de school, wilde ik weten. ‘Al lang gedaan. Ik heb mijn schoolboeken zelfs al besteld. Ik heb er zo’n zin in!’
We schudden elkaar de hand en bedankten elkaar voor de plezierige gesprekken. Toen hij de deur uit liep viel het me op dat hij rechter liep dan vroeger. Bij de eerste kennismaking had hij er wat ineengedoken bijgezeten. Hij had toen binnensmonds gemompeld over hoe vreselijk school was en dat hij overal slecht in was. ‘Ik vind gewoon niks leuk’, had hij gezegd.
Dat was toen. Nu liep hij met stevige passen de deur uit. De schouders naar achteren, de borst vooruit. Zelfbewust. Het leek er op dat hij de wereld liet zien dat hij er was. Dat hij trots was. Fier.
En eigenlijk, besefte ik, was ik dat zelf ook. Heel erg fier.